Nieuwerwetse heren
In de zomer van 1912 wonen de heren H. Braams, J van Vondel en T. Witkop een vergadering bij van het Groene Kruis. Na afloop hiervan, spreken deze heren nog even na, waarbij de wens naar voren komt om een begrafenisvereniging op te richten. Tot dan toe worden de overledenen begraven door de gilde Momento Mori, een vorm van noaberhulp. Het kerkhof op plaats nr. 56 is al aanwezig. Dat is aangelegd nadat het veen was afgegraven. Die plek bleek prima aan de eisen te voldoen, omdat hier een behoorlijke zandkop aanwezig was.
Wanneer de begraafplaats in gebruik is genomen, staat niet in de notulen. Notulen, of enig ander geschrift van De Gilde, zijn niet meer te vinden, waarschijnlijk zijn ze al vernietigd. De drie heren slaan direct spijkers met koppen, want nog dezelfde avond wordt er een advertentie opgesteld voor een vergadering “tot oprichting van een begrafenisvereniging”. Op deze oproep komen ongeveer 25 personen, waaruit een voorlopig bestuur wordt samengesteld, dat belast wordt met het ontwerpen van een reglement.
Op 27 juli 1912 wordt de eerste officiële vergadering gehouden, waarin het reglement wordt vastgesteld. Ook wordt een definitief bestuur gekozen: voorzitter H. Tees, secretaris T. Witkop, penningmeester H. Blaauw, leden H. Duursema, R. Middel en H.J. Prummel. Als uitvoerder wordt de heer J. van Vondel benoemd, die ƒ 2,50 per begrafenis krijgt betaald. Aan grafdelver B. Ottens, die dit ook voor De Gilde verzorgt, wordt 60 cent per graf betaald. Ook wordt besloten dat bij de eerste begrafenis die door de vereniging wordt verzorgd, het hele bestuur aanwezig is.
Secretaris T. Witkop, die een manufacturenwinkel heeft, zorgt voor kleding voor dragers, afleggers en aflegsters. Een hoge hoed kost in die tijd ƒ 5,00 (tegenwoordig ƒ 175,00).
Een lijkwagen wordt gehuurd van de vereniging van Musselkanaal. Ook De Gilde, die een eigen lijkwagen heeft, wordt benaderd, maar die vragen een veel te hoge huurprijs. Uitvoerder van Vondel, die lid van De Gilde is, moet zijn lidmaatschap bij de oudermannen (bestuur De Gilde) opzeggen. Men is bang voor belangenverstrengeling. Zijn ontslagbrief aan De Gilde eindigt met de zin: “Ik hoop dat uw vereniging nog mag groeien en bloeien”. Met het uitgeven van renteloze aandelen, worden de eerste onkosten bestreden. Die brengen meteen zoveel op, dat er in 1913 een eigen lijkwagen kan worden besteld voor ƒ482,50.
Ook is er al een stukje grond gekocht, waarop een lijkwagenhuisje wordt gebouwd. Dit lijkenhuisje wordt aan de sintelweg naar 1e Exloërmond gebouwd, achter het toenmalige café Groenier (later bekend als CR Tuin). De kleding is inmiddels ook gereed. Alles tezamen voor ƒ1638,66. De aflegsters moesten een boezelaar dragen, een soort schorten.
Voor de lijkenmenner worden de volgende regels vastgesteld: het paard voor de lijkkoets moet zwart zijn en moet stapvoets lopen. De lijkenmenner mag tijdens de begrafenis niet roken. Het eerste jaar wordt er door het bestuur zeer veel werk verricht. Meer dan 20 bestuursvergaderingen worden er gehouden, plus de nodige ledenvergaderingen.
In 1913 worden de oudermannen van De Gilde benaderd voor aansluiting bij de begrafenisvereniging, maar ze willen niet toetreden bij “die nieuwerwetse heren”.
In 1914 wordt een bode, die de contributie ophaalt en aflegsters moet betalen, ontslagen, omdat hij het geld in eigen zak steekt. Het jaar 1915 kent een tekort van 3 cent. De inkomsten bedragen dan ƒ 433,–, terwijl de uitgaven ƒ 433,03 zijn.
1e Exloërmond, dat een eigen Gilde heeft, treedt in 1916 in zijn geheel toe tot de vereniging van 2e Exloërmond. De leden van 1e Exloërmond moeten iets meer contributie betalen, wegens de grotere afstand naar de begraafplaats in 2e Exloërmond. De uitvoerder en de dragers vragen hiervoor meer loon. Als er in die jaren een lijk uit Groningen opgehaald moet worden, gebeurt dat met de eigen lijkwagen. De menner krijgt hiervoor ƒ 30,– en een personeelslid dat meegaat ƒ 7,–.
Het aanzeggen van overlijden van een lid van de vereniging moet door de leedaanzegger gebeuren “15 minuten gaans aan weerskanten van het sterfhuis”.
In 1917 komt er een extra rouwklasse bij. Er waren 2 klassen: de “gewone rouw”, voor Jan en Alleman, met 1 paard en “volle rouw” voor de beter gesitueerden met 2 paarden. “Extra rouw” is er voor de mensen die het financieel nog beter kunnen doen. Dan komen er 4 brandende lantaarns aan de lijkkoets te hangen, de menner heeft een rouwsluier om zijn hoge hoed en ook de uitvoerder heeft een rouwsluier om. Op de bestuursvergadering waar deze “extra rouw” wordt aangenomen, stelt 1 bestuurslid voor om de extra kosten niet te hoog te berekenen, omdat de leden die hiervan gebruik maken, ook al de meeste contributie betalen (dit is naar draagkracht verdeeld) en ook de meeste aandelen (à ƒ 5,–) hebben aangeschaft. Een ander bestuurslid is hier erg op tegen, want dan wordt er, doordat het weinig duurder is dan “volle rouw”, meer gebruik van gemaakt, “het mooie wordt er dan van benomen”. De extra kosten worden: ƒ 7,50.
Het jaar 1918 is een zwarte bladzijde voor de vereniging. De Spaanse griep dient zich aan. 44 overlijdensgevallen zijn er: 7 baby’s, 10 kinderen jonger dan 12 jaar en 27 volwassenen. De kas is leeg. Bestuursleden schieten zelf zo’n ƒ 300,– voor en de contributie wordt met 50 tot 60% verhoogd. Later is dit weer tot normale proporties teruggebracht.
In 1919 wordt besloten dat de dragers niet meer mee terug hoeven naar het sterfhuis. Als de familie dit wel wenst, moeten ze een gulden per drager betalen.
In dat jaar ontvangt de uitvoerder ƒ 13,–, de menner ƒ 5,50, het paard ƒ 5,50, de dragers en afleggers ƒ 4,– en de grafdelver ƒ1,25. Voor fietsonderhoud krijgt de uitvoerder ƒ 25,– per jaar.
Een wijziging van het reglement komt er in 1920. De naam wordt Begrafenisvereniging Tweede Exloërmond en Omgeving. Ook wordt besloten dat er minstens 1 bestuurslid uit 1e Exloërmond moet komen. 1e Exloërmond betaalt 25% meer contributie en Exloërveen 40% meer, maar zij mogen ook in Odoorn worden begraven. Kinderen jonger dan 3 maanden, worden door 2 dragers zonder rouwkoets naar het kerkhof gebracht. Vanaf 4 maanden tot 12 jaar zijn er 4 dragers plus de rouwkoets en vanaf 12 jaar zijn er 6 dragers.
2e Exloërmond gaat dan wel met zijn tijd mee, want het is de eerste vereniging uit de omgeving, die een automatisch zinktoestel aanschaft. Enige jaren later wordt het toestel weer afgeschaft, wegens diverse mankementen.
Terug naar Historie | 1921 - 1930 |